(Portret plaat 20), * 6. 7. 1865 te Weenen, componist, is van Fransche afkomst. Hij bezocht te Genève de universiteit en het conservatorium en was later nog leerling van Rob.
Fuchs en Bruckner te Weenen en van Délibes te Parijs. In 1892 werd hij leeraar voor theorie aan het conservatoire te Genève. In 1919 werd hij leeraar aan de „Ecole normale de musique" te Parijs. Dalcroze is voornamelijk bekend geworden door zijn methode van „rhythmische gymnastiek", die hij door woord en geschrift propageerde, waarom hij in 1910 te Hellerau (een tuinstad bij Dresden) een speciaal instituut opende, dat echter in 1915 werd gesloten. Daarna woonde hij weder in Zwitserland, waar hij opnieuw met steun van ingezetenen een inrichting voor het onderwijs van zijn methode opende, later naar Parijs verplaatst; hij gaf daarnaast ook te Genève en Londen lessen. Het instituut te Hellerau (dat onafhankelijk van den stichter werkt) heeft later zijn werkzaam, heden hervat en is in Juli 1925 naar Laxenburg bij Weenen verplaatst. Als componist is Dalcroze hier vooral bekend door zijn verzamelingen kinderliedjes en speelliedjes Chansons romandes et entantines (waarvan een paar bundels ook in het Nederlandsch bewerkt zijn), maar hij componeerde behalve deze: koorwerken (o.a. Festival Vaudois) opera's (o.a. Le violon maudit 1893, Janie 1894, Sancho Panza 1897, Le Bonhomme jadis Parijs 1906 en Les jumeaux de Bergame 1908) _ twee vioolconcerten, een Tanzsuite in A gr. t., Suite de ballet en Poème alpestre voor orkest, kamermuziekwerken, pianowerken en liederen.