* 4. 5. 1860 te Weenen, componist en dirigent. Studeerde eerst in de rechten, weldra wijdde hij zich aan de muziek en ontving onderricht van dr.
W, Mayer te Graz en het cons. te Leipzig. Was schouwburgdirigent in tal van steden, vervolgens 7 jaren te Praag gevestigd, waar hij 2x/i jaar militair kapelmeester was, daarna 1896—'99 hofkapelmeester te Weimar en te Mannheim. In 1902 organiseerde hij te Berlijn „Orchester-Kammerkonzerte”, in 1906 werd hij leeraar aan het Scharwenka-Konserv., 1909-1911 dirigent der Komische Opera. Herhaaldelijk trad hij als gastdirigent op, 1907 o.a. met eigen concerten te Londen. In 1920 werd hij leeraar voor compositie aan de Hochschule f. Musik te Berlijn. Woont te Charlottenburg. Reznicek moet in de eerste plaats als operacomponist worden vermeld. In chronologische volgorde noemen wij Die Jungfrau von Orleans (1887), Satanella (1888), Emmerich Fortunat (1889), Donna Diana (1894), Till Eulenspiegel (1902), Ritter Blaubart (1920), Holofernes (1923) en Satuala (1927). Vooral Donna Diana waarvan de levendige ouverture vaak ook op onze programma's voorkomt, heeft succes gehad, doch uit een muzikaal-dramatisch oogpunt moet zijn Ritter Blaubart hooger staan. Ook als componist van orkestwerken heeft Reznicek zich doen kennen als een oorspronkelijk componist. Hij schreef o.m. een Requiem voor koor, orkest en orgel, een mis voor het gouden feest van keizer Frans Jozef (1898), Ruhm und Ewigkeit voor tenor en orkest, Der Sieger, „sinfonisch-satirisches Zeitbild" voor alt, koor en orkest, een paar ouvertures, vier symphonieën, twee symphonische suites, een symph. gedicht Peter Schlemihl (1912), de orkestvariaties Tragische Geschichte, Introduktion und Valse Caprice voor viool en orkest, een vioolconcert, een Tanz-Symphonie, Nachtstück voor violoncel, harp, 4 hoorns en orkest, drie strijkkwartetten, Sieben deutsche Volkslieder, voor gemengd of mannenkoor, liederen voor één stem, pianomuziek, de operette Die Angst vor der Ehe (1914). Ook bewerkte hij Gounods Médecin malgré lui. Zie verder R i c h. Specht, E. N. v. R., Eine vorläufige Studie (1923).