* 8. 9. 1827 te Berlijn, ✝ 23. 6. 1888 te Dresden, kleinzoon van Johann Gottlieb N,, ontving zijn muzikale opleiding o.a. te Leipzig onder Mendelssohn, studeerde daarna nog te Bonn en werd 1856 benoemd tot koninkl. directeur der kerkmuziek, wat hij te danken had aan zijn verhandeling over de invoering van het psalmgezang in de protestantsche kerk. Wegens een studie over den ouderdom der psalmen werd hij tot Dr. phil. benoemd, terwijl de titel van professor hem verleend werd nadat hij het boek Die Tonkunst in der Kulturgeschichte had gepubliceerd (1869/70).
In 1873 werd hij benoemd tot leeraar aan het cons. te Dresden. Naumann componeerde het oratorium Christus, de cantate Die Zerstörung Jeruzalems, een mis, een opera Loreley, in 1899, dus nä zijn dood, opgevoerd, een ouverture, sonates, liederen, bezorgde de uitgave van eenige deelen van Commers Musica Sacra, schreef behalve de reeds genoemde werken: Deutsche Tondichter von S. Bach bis zur Gegenwart (1871 — 6e druk 1895), Illustrierte Musikgeschichte (1880—1885), in 1887 in het Nederfandsch vertaald door J. C. Boers, door E. Schmitz omgewerkt en 1918 opnieuw en daarna herhaaldelijk herdrukt (1926 achtste druk) en een uit 1876 dagteekenende aanval op Wagner, gevolgd door enkele andere brochures.