Uit elkaar klinkend; zonder evenwicht dus. Niet op zich zelf staand.
Een geheel juiste uiteenzetting van het begrip dissonant werd nog niet gegeven. Men zou evenwel dissonant kunnen noemen:a. Bij beschouwing van afzonderlijke samenklanken, zonder verder verband:
1. alle 2-klanken, behalve reine prime, kwart, kwint en octaaf, groote en kleine terts en sext.
2. alle 3- en meer-klanken, waarvan een der samenstellende 2-klanken dissonant is.
b. Bij beschouwing der accoorden in onderling verband: die samenklanken, welke in den muzikalen samenhang spanning veroorzaken, op een werkelijk rustpunt dus niet gebruikt kunnen worden.
Als zoodanig zullen zoowel de onder a) genoemde dissonanten als consonanten (zie daar) kunnen fungeeren. Men vergelijke de nieuwere begrippen „schijn-consonant” en „dissonant in den samenhang" (zie o.a. de harmonieleer van Thuille & Louis). Onderstaand voorbeeld uit Wagner’s Lohengrin, waarbij het met * aangeteekende kwartsext-accoord op gis, op zich zelf beschouwd: consonant, in den samenhang dissoneert en in werkelijkheid een sex/-accoord op gis beteekent. (De toon b wordt voorgehouden door den met veel nadruk — ff, hooge ligging! — optredenden cis.)
Omgekeerd zal een onder a) als dissonant aangeduid accoord in den samenhang het dissonante karakter kunnen verliezen. Men vergelijke onderstaande, in dezen tijd zeer veel voorkomende slot-accoorden:
Het is duidelijk, dat elke dissonant, na verloop van tijd aan dissonant-intensiteit moet verliezen.
Het dissoneerend karakter van een samenklank hangt af van zijn capaciteit om, ten opzichte der omringende accoorden spanning, men zou kunnen zeggen climax in de harmonie te verwekken.
In een dissoneerend accoord zijn een of meer dissoneerende tonen. Vaak treedt een dissoneerende toon voorbijgaand, als voorhouding, wissel- of doorgaande toon (zie daar) op. In het begin der periode van sterke ontwikkeling van het harmonisch bewustzijn (eind 16e eeuw) treden dissoneerende tonen bijna steeds zoo „toevallig” op. Spoedig daarna (o.a. bij Monteverdi, zie daar) worden zij onafhankelijk zelfstandig.
Een wetenschappelijke verklaring van het begrip dissonant bestaat nog niet, hoewel veel onderzoekers op acoustisch gebied, van de Oudheid af, theorieën er voor hebben opgesteld. Een beknopt overzicht hiervan gaf Dr. I. Peters in „Die Grundlagen der Musik" (hoofdstuk: Die Theorien des Horens und der Konsonanz).
Bezit in het algemeen elk dissoneerend accoord de eigenschap in den samenhang te consoneeren (spanning op te heffen of in elk geval niet te verwekken of te versterken) toch blijft het juist de consonanten op zichzelf, als eenheid, te beperken tot de accoorden hierboven onder a) genoemd. Zie, als persoonlijk inzicht in de psychologie der dissonanten, o.a. A. Haba Neue Harmonielehre, hoofdstuk: Die psychologische Grundlage der Konsonanz und der Dissonanz.