Het leiden van orkest en (of) vocale ensembles. Men onderscheidt het dirigeeren van orkest, opera en koor.
Het is de taak van hem, die dirigeert, zijne bedoelingen door middel van gebaren (en soms ook door mimiek) zoo duidelijk en tevens zoo beheerscht mogelijk kenbaar te maken. Allereerst is het noodig aan zijn uitvoerenden het tempo en alle daarin voorkomende wijzigingen duidelijk te maken. Dan ook de verschillende accenten, (zie daar), de sterktegraad, dynamische en agogische details, de klankverhoudingen, — kortom alles wat voor de uitvoering noodig is. Hiertoe zal het niet voldoende zijn de maat te „takteeren", doch aanvullende en voorbereidende gebaren, welke zelfs tot minimale bewegingen van arm, hand of vingergewricht en spier gereduceerd kunnen worden, zullen onmisbaar zijn. Het aantal maateenheden dat de componist voorschrijft, zal niet altijd overeenkomen met het aantal slagen van den dirigent. Zelfs kunnen vrij groote afwijkingenin dit opzicht bestaan. Een 2 kwartsmaat behoeft bijv. niet met 2 slagen in de maat te worden gedirigeerd; vooral in langzaam tempo en met veel onderverdeelingen kunnen 4, zelfs meer slagen noodig zijn. De duidelijke „slag" is voor het dirigeeren een eerste vereischte. De richtingen der maat-slagen zijn gewoonlijk als volgt:
2 slagen in de maat
3 slagen in de maat
4 slagen in de maat
of, als onderverdeeling van een 2-deelige maat, ook … waarbij de 5 kwarts-maat wordt geslagen als samenvoeging van 2- en 3-kwarts maat of omgekeerd, 6 slagen in de maat
naar gelang der groepeering der maatdeelen.
De richtingen, bij meer slagen in de maat zijn uit bovenstaande voorbeelden gemakkelijk a! te leiden.
Aan elken slag gaat vaak een zeer kleine, haakvormige beweging, ter aanduiding van het begin van den slag en van het tempo (zie daar) vooraf. De snelheid, waarmede elke slag wordt uitgevoerd (deze kan zeer verschillend zijn) wordt bepaald door tempo en karakter van het werk.
De slagrichting en de afwijking van de rechte lijn (die hierboven slechts gemakshalve als zoodanig werd voorgesteld) is niet bij alle dirigenten, en vooral niet bij alle nationaliteiten dezelfde.
Heeft een dirigent eenmaal een bepaald aantal slagen in de maat aangenomen, dan dient hij zich ook indien hij (als bijv. bij een recitatief) — (zie daar) slechts enkele slagen in één maat heeft aan te geven, zich nauwkeurig daaraan te houden. Volgens bovenstaande schema is bijv. in een 4 kwarts-maat de 2e slag naar rechts, onder alle omstandigheden foutief. Daarom is het dirigeeren van recitatieven, waarbij de vocalist alle vrijheid heeft ten opzichte van het tempo en de begeleidende instrumenten, het „maat tellen" moeten opgeven en toch precies op tijd accoorden, motieven en phrasen moeten inzetten, een proefsteen voor den dirigent. Slechts door absoluut correcte bewegingen kan hij het juiste moment voor dergelijke inzetten markeeren. Behalve door deze bewegingen, waarbij men zich gewoonlijk bedient van een dirigeerstokje, kunnen de intenties door houding van het geheele lichaam, uitdrukking der oogen, stand van den romp, schouders, elleboog, pols, etc., worden verduidelijkt. Het dirigeeren is dus eenigszins verwant met de bewegingen van den mimischen kunstenaar. (Het stampen met den voet of zelfs het markeeren van de maat met een kleine voetbeweging is te vermijden.) Natuurlijk zijn de bewegingen bij het dirigeeren kleiner, maar even expressief als bij den mimischen kunstenaar. Absolute beheersching der armspieren is noodig. Zie voor de geschiedenis van het dirigeeren, Schünemann: Geschichte des Dirigierens. Verder over het dirigeeren in het algemeen R. Wagner: Uber das Dirigieren; over de sinfonische kunst in htt bijzonder: Weingartner: Ueber das Dirigieren en zijn „Ratschläge"; voor den maatslag enz. o.a. de leerboeken over algemeene muziekleer, het laatste hoofdstuk in Berlioz' instrumentatieleer, „Katechismus des Dirigierens und Taktierens" van K. Schröder. H. Scherchen: Lehrbuch des Dirigierens (1929).