Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Charles koechlin

betekenis & definitie

* 27. 11. 1867 te Parijs, componist. Studeerde aan het conservât, bij Taudou Massenet, Gédalge en Fauré, behoort met Ravel, Schmitt en Huré e.a. tot de oprichters der „Société musicale indépendante".

Gematigd modern toondichter, componist van de vijf symphonische suiten Les Saisons, (L’automne op. 30, L'hiver en le Printemps op. 47, 1 en 2, l’Eté op. 48 en Choral final op. 69). Verder componeerde hij voor orkest Etudes antiques op. 46, Vers la plage lointaine op. 43, Suite légendaire op. 54, Chant funèbre à la mémoire des jeunes femmes défuntes (voor orkest, koor en orgel op. 37), Ballade (voor piano en orkest op. 50), Rhapsodie sur des chansons françaises op. 62; de balletten La divine Vesprée op. 67, en La forêt païenne op. 45; de bijbelsche pastorale Jacob chez Laban op. 36; vele kamermuziekwerken (waarbij drie strijkkwartetten en een pianokwintet op. 80) en pianowerken (o.a. een Suite voor vier handen en een Suite voor twee piano's) alsmede liederen en koorwerken. Hij schreef ook: Précis des règles du contrepoint (1927), en een biografie van Gabriel Fauré (in Les maîtres de la Musique, 1927).

< >