* 9. 6. 1865 te NörreLyndelse bij Odense, ✝ 2. 10. 1931 te Kopenhagen, componist. Was eerst hoornblazer bij een regiment infanterie, wist echter 1884 op het cons. te Kopenhagen te komen waar hij onderricht ontving speciaal van V.
Tof te en Orla Rosenhoff. Werd hierna violist bij het hoforkest, 1908—1914 dirigent daarvan, 1915— 1927 dirigent der Kopenhaagsche muziekvereeniging en een der directeuren van het cons. Als componist neemt hij een eerste plaats in de Noorsche muziekwereld in met een eigen karakter, wiens kunst verwant is aan de volkskunst. Componist van 6 symphonieën, de orkestfantasie Pan en Syrinx op. 49, Saga-droom voor orkest, vier strijkkwartetten, een kwintet voor blaasinstrumenten op, 43, de opera's Saul en David (1903), Maskerade (1907), concerten voor viool en voor piano, piano- en vioolmuziek, koorwerken, liederen, kerkelijke zangen, enz. Zijn kunstopvattingen legde hij neder in Leoende Musik (1925); ook gaf hij een autobiografie uit zijn kinderjaren in het licht: Min fynske barndom (1927).