(Portret: plaat 33), * 12. 10. 1855 te Lebeny Szent Miklós (Hong.), ✝ 23. 1. 1922 te Leipzig, dirigent. Leerling van het cons. te Weenen, speciaal van Dessof (comp.) en Hellmesberger (viool), werd 1874 bij het verlaten der instelling bekroond voor compositie (strijksextet) en vioolspel.
Was aanvankelijk violist bij het hoforkest, werd 1878 onderdirigent bij Ang. Neumann aan het Stadttheater te Leipzig, werd 1882 eerste dirigent onder M. Stagemann, ging 1889 naar Boston om er de symphonieconcerten te dirigeeren. Na 1893 de leiding der opera te Boedapest op zich te hebben genomen, aanvaardde hij 1895 het kapelmeesterschap der Gewandhausconcerten te Leipzig. Intusschen trad hij elders (ook hier te lande) als gastdirigent op, maakte na 1897 herhaaldelijk concerttournées met de geheele Berlijnsche Philharmonie. In 1901 werd hij tot professor benoemd, 1917 tot Geh. Hofrat, 1902—1907 was hij , Studiendirektor" aan het cons. te Leipzig en 1905—1906 directeur van het Stadttheater. Als dirigent kenmerkte N. zich door de dichterlijke, kleurige wedergave in het bijzonder van de Slavische kunst (Tschaikowsky), maar ook van het werk van Bruckner. Als componist heeft hij niet veel gepresteerd, een (niet gedrukte) symphonie, de cantate Christnacht, een strijkkwartet, een vioolsonate en een fantasie over de aan hem opgedragen Trompeter van Neszier.Zijn vrouw, Amélie Nikisch-Heuszner, * te Brussel, uit Duitsche ouders, was vroeger soubrette te Kassei en Leipzig, is thans zangleerares. Componiste o.a. van een paar operettes, alsmede dichteres. Biografieën van Nikisch schreven o.m. Ferd. Pfohl (1925), A. Dette (1922), H. Chevalley, (1925).