Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Anton gregorowitsch rubinstein

betekenis & definitie

(Portret: plaat 44), * 28. 11. 1829 te Wechwotynez in Podolië,✝ 20. 11. 1894 te Peterhof, pianist en componist. Zijn ouders namen hem in zijn prille jeugd mede naar Moskou, waar zijn vader een potloodfabriek oprichtte.

Zijn eerste muziekonderwijs ontving hij van zijn moeder, op zijn achtste jaar kwam hij onder leiding van Alexander Villoing, die zijn eenige leermeester voor piano is gebleven. In 1839 ging hij naar Parijs, waar hij zich in 1841 o.a. voor Liszt deed hooren, maakte een tournée door Nederland, Engeland, Duitschland, enz. en keerde 1843 naar Moskou terug. Met zijn jongeren broeder Nicolai, die van aanleg tot componeeren blijk gaf, ging hij naar Berlijn, waar zij van Dehn onderwijs in muziektheorie ontvingen. Anton ging 1846 naar Weenen, zwierf als virtuoos door de wereld tot hij 1848 naar Rusland terugkeerde, en te St. Petersburg een machtige beschermster vond in grootvorstin Helena. In 1854 ging hij weer op tournée, in het bijzonder door Duitschland, vond daar uitgevers voor zijn composities, deed veel van eigen werk hooren, ook te Parijs en Londen, en keerde 1858 naar St. Fetersburg terug, waar hij tot hofpianist en concertdirecteur werd benoemd. De leiding van de Russische muziekvereeniging te St. Petersburg werd hem het volgend jaar opgedragen, 1862 riep hij het conservatorium te St. Petersburg in het leven en was daarvan eenige jaren directeur, maakte 1867—1870 weder een rondreis door Europa, was 1871—1872 dirigent der Gesellschaftskonzerte te Weenen, bracht 1872—1873 een bezoek aan Amerika, waar hij niet minder dan 215 recitals gaf en daarvoor $ 40.000 ontving en wijdde zich daarna uitsluitend aan de compositie. Alleen heeft hij na het heengaan van Davidof van 1887 tot 1890 nog de directie over het cons. gevoerd en daarop veelal te Dresden vertoefd. Is echter in zijn vaderland gestorven. Rubinstein behoort tot de grootste pianisten der 19de eeuw, mag naast Liszt genoemd worden. Zijn spel was vaak incorrect, maar vol nobelen hartstocht en medeslepend, ontroerend van uitdrukking. Zijn geheugen was buitengewoon, zoodat hij o.a. in een reeks van avonden een chronologisch overzicht gaf van de geschiedenis van het pianospel en daarbij alles uit het hoofd speelde. Zijn composities hebben de eigenaardigheid van zeer dikwijls boeiend van opzet te zijn, terwijl de uitwerking der muzikale gedachte op den duur vervlakt, van gebrek aan inspiratie getuigt, zoodat het werk ten slotte niet voldoende boeit, met hoeveel meesterschap het ook moge geschreven zijn. Rubinstein heeft zich op elk gebied der toonkunst behalve dat der kerkmuziek, bewogen. Hij schreef vooreerst een groot aantal opera's (Feramors, 1863,DerDaemon, 1875, Sulamith 1883, enz.), het ballet Die Rebe (1882), 4 oratoria (geestelijke opera's) o.a. Der Turm von Babel (1872), Das verlorene Parodies op. 54 (1855), Christus op. 117 (1888), zes symphonieën (Oceaansymphonie op. 42, Symphonie dramatique op. 95, enz.), een orkestsuite [(op. 119), zijn laatste groote werk], symph. gedichten (Faust op. 68, Iwan IV op. 79 en Don Quichote op. 87), 4 concertouvertures (Ouverture triomphale op. 43, Antonius und Kleopatra op. 116 en een nagelaten Ouverture solennelle [met orgel en koor]), vijf pianoconcerten, een viool- en twee violoncelconcerten, veel kamermuziek, vier pianosonates, Soirees de St. Pétersbourg op. 44, Album de dapses populaires op. 82, Caprices op. 21. Valse caprice, 3 Morceaux caractéristiques, Kamenoi Ostrow op. 10, Bal costumé op. 103 (vier-handig) en tal van andere pianocomposities, vele liederen (Der Asra, Gelb rollt mir zu Fiissen, Es blinkt der Tau, om maar enkele der populairste te noemen), gemengde koren, scènes met orkest, enz. Hij schreef zijn destijds veel gelezen kritische brochure Die Musik und ihre Meister (1892), ook in onze taal overgebracht, Herinneringen uit vijftig jaren (1892, Russisch), Leiddraad voor het gebruik van het pedaal (1896), Gedankenkorb (nagelaten werk) en Meister des Klaviers (1899, voordrachten). In 1900 is in het cons. te St. Petersburg een Rubinstein-museum geopend. Zie verder de biografische werken van B. Vogel (1888), N. D. Bernstein (1911), Alb. Soubies (1895), en W. Tappert: Anton Rubinstein s Cyklus von Klaviervortragen (1885), J. Rodenberg Meine Erinnerung an A. R. (1895), Iwan Martinow, Episodes de la vie de R. (1895), SandraDroucker, Erinnerungen an A. R. (1904); zie ook Hugo van Dalen, Russische componisten (1930).

< >