* 16. 8. 1883 te Rostof a. d. Don., studeerde o.m. aan het cons. te St.
Petersburg, dat hij 1917 verliet. Intusschen was hij reeds sinds 1906 als muziekcriticus werkzaam en werden 1908 composities van hem ten gehoore bracht. Kenmerkend voor zijn muziek is, dat hij aan zijn koormuziek een orkestraal karakter tracht te geven. Van zijn talrijke werken noemen wij de symphonische gedichten De Giganten (met slotkoor) en De Bacchanten (naar Euripides' tragedie), twee strijkkwartetten, drie symphonieën, waaronder een met slotkoor, een vierdeelige Maneschijnsonate voor zang en piano, het muziekdrama De opstand van Pugatschef (1926 te St. Petersburg opgevoerd), enz. In handschrift ligt voor de pers gereed een werk in twee deelen over Tschaikowsky's werken.