Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Andreas jakob romberg

betekenis & definitie

* 27. 4. 1767 te Vechta, ✝ 10. 11. 1821 te Gotha, violist en componist, zoon van den als clarinettist vermaarden muziekdirecteur Gerhard H einrich Romb erg (* 8. 8. 1745 te Münster, ✝ 14. 11. 1819 aldaar). Ondernam als jongeling met zijn neef, den violoncellist Bernhard Romberg (zie hieronder) een concertreis naar Holland en Frankrijk.

Kwam 1784 te Parijs, waar hij als violist voor de Concerts spirituels werd geëngageerd. Was 1790—1793 met zijn neef lid van het keurvorstelijk orkest te Bonn en trok toen weer met dezen de wereld in, waarbij hij o.a. te Rome optrad. Na vergeefs getracht te hebben als componist te Parijs een positie te verwerven, ging hij 1801 naar Hamburg, werd 1815 benoemd als opvolger van Spohr tot hofkapelmeester te Gotha. De universiteit te Kiel had hem te voren reeds benoemd tot Dr. phil. h. c. Met uitzondering van zijn Lied von der Glocke is het omvangrijk oeuvre van Romberg vrijwel vergeten. Hij schreef 8 opera's ( o.a. Scipio en Die Ruinen von Paluzzi), voor koor Das Lied von der Glocke (Schiller), Die Harmonie der Sphaeren (Kosegarten), Ode (Kosegarten), de werken voor zang met orkest Die Kindesmörderin, Die Macht des Gesanges, Monolog der Jungfrau von Orleans, Der Graf von Habsburg, Sehnsucht (alle van Schiller), een Paaschmis, een Tedeum, een te Hamburg bekroond Dixit dominus, 4- tot 16-stemmige Psalmodie a cappella, driestemmige liederen met pianobegeleiding, vrijmetselaarscantates, verder 10 symphonieën, 23 vioolconcerten, 33 strijkkwartetten, 8 kwintetten met fluit, tal van kleinere werken voor viool, enz.

< >