* 27. 6. 1833 te Narva (Rusl.), ✝ 12. 4. 1896 te München, ging 1841 met zijn moeder Julie Ritter, de bekende beschermster van Wagner, naar Dresden, waar hij vriendschap sloot met Hans von Bülow en vioolles ontving van concertmeester Franz Schubert. Was 1849—1851 leerling van het cons. te Leipzig, huwde 1854 met de actrice FranciscaWagn e r, nicht van Rich.
Wagner en vestigde zich te Weimar, waar hij zich geheel aan de muziek wijdde. Na een paar jaar kapelmeester te Stettin te zijn geweest, ging hij naar Dresden, vervolgens naar Schwerin, 1863 naar Würzburg, waar hij eenigen tijd een muziekhandel dreef. Van 1882 tot 1886 maakte hij deel uit van de Meininger Hofkapel onder Von Bülow en toen deze aftrad, vestigde hij zich te München. Componeerde twee opera's: Der faule Hans (1885) en Wem die Krone? (1890), een aantal symphonische gedichten in den geest van Liszt, doch het best is hij in zijn liederen, die hem als een oorspronkelijk kunstenaar doen kennen. Zie verder S. von Hausegger, Al. R. (1907 in de serie Die Musik).