* 20. 10. 1883 te Nischni-Novgorod, violoncellist en comp. Studeerde violoncel bij E. v.
Glehn a. h. conserv. te Moskou, is als comp. hoofdzakelijk autodidact. Van zijn composities noemen wij: een symphonie op. 35. (1925), een symph. gedicht Salome op. 19, een Hebr. requiem Kaddisch v. koor en ork. op. 33, kamermuziekwerken, pianostukken, liederen en een treurode voor Lenin op. 40. Opmerkelijk is het gebruik van oud-Hebreeuwsche cantilenen in zijn werk, waardoor hij met Gnjessin aan het hoofd staat van de joodschnationale muzikale richting in het hedendaagsche Rusland. Was 1912—1917 leeraar aan het volkscons. te Moskou, waarna hij verschillende openbare betrekkingen in het muziekleven vervulde. Sinds 1923 werkt hij in het bijzonder voor het Joodsche Theater, waarvoor hij veel tooneelmuziek heeft gecomponeerd. Men zie: L. Sabanejef A. K. (1928 — Moskou en Hugo van Dalen, Russ. muziek en componisten (Haag. 1929).