(Venetië 1678-Wenen 1741), Venetiaans componist, priester, was van 1703 tot 1740 verbonden (als vioolleraar, dirigent en componist) aan het meisjesconservatorium te Venetië, dat hij op hoog niveau bracht. Hij onderbrak zijn werkkring hier slechts voor enkele concertreizen en een dienstverband van enige jaren te Mantua.
In 1740 vertoefde hij, tegelijk met Zeno en Metastasio. te Wenen. Behoort tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de klassieke periode van de Italiaanse vioolkunst. Hem dankt men de ontwikkeling van het vioolconcert in de richting van het typische soloconcert. De forse allegro-delen contrasteren fraai met de vaak ontroerende en dramatische langzame middenstukken. Zijn reeksen concerti grossi verschenen onder poëtische titels als L'estro armonico (1711), La Cetra (1727) en II cimento dell'armonio e dell’invenzione (1725). In Amsterdam verscheen in 1725 zijn reeks van twaalf vioolconcerten waarvan de eerste vier bekend zijn als Le quattro stagioni (De vier jaargetijden).
Aan deze composities liggen 4 sonnetten van waarschijnlijk Vivaldi zelf) ten grondslag: een zeldzaam vroeg voorbeeld van programmamuziek. Vivaldi schreef ca 500 concerti (waarvan 200 voor viool), opera’s (o.a. Ottone in villa, 1713; Griselda, 1735) en kerkmuziek. Hij was in zijn tijd beter bekend als violist dan als componist, maar J.S.Bach dacht daar anders over. Deze bewerkte een aantal van Vivaldi’s vioolconcerti tot klavecimbel- en orgelconcerti. In de 19de eeuw verdween Vivaldi uit de belangstelling. Via het Bach-onderzoek, de opzoekingen van Pincherle en de vondst van een groot aantal partituren in 1927 kwam Vivaldi’s muziek opnieuw in de belangstelling (vnl. via grammofoonplaten), vivo (Ital.), levendig.