Muziekencyclopedie

S. van Ameringen (1962)

Gepubliceerd op 21-04-2020

Tsjaikovski, Pjotr Iljitsj

betekenis & definitie

(Kamsko-Votkinsk 1840-St.-Petersburg 1893), Russisch componist, studeerde sinds 1850 aan de rechtsschool te St.-Petersburg. Werd in 1859 aldaar ambtenaar aan het ministerie van Justitie, besloot echter musicus te worden en volgde lessen aan het conservatorium van St.-Petersburg (o.m. orkestratie bij Anton Rubinstein).

Van 1866-1877 doceerde hij muziektheorie te Moskou. Een overijld huwelijk in 1877 (om zijn homoseksualiteit te verbergen) veroorzaakte een zenuwcrisis, waarna een buitenlandse reis noodzakelijk bleek. In deze tijd ontstond zijn relatie met de weduwe Nadezjda von Meck, een groot vereerster van Tsjaikovski, die hem een jaarlijks inkomen van 6000 roebel schonk om hem te bevrijden van materiële zorgen. Als voorwaarde voor deze ‘ideale vriendschap’ stelde zij dat zij elkaar nooit zouden ontmoeten en slechts schriftelijk contact zouden hebben. Hij kon ook beschikken over haar landhuizen en er ontstond tussen hen een drukke briefwisseling. Aan het jaargeld en hun relatie kwam een eind in 1890.

Sedert 1887 maakte Tsjaikovski grote concertreizen, o.a. naar Italië en Noord-Amerika (1891). Hij stierf aan de cholera. Volgens sommigen pleegde hij zelfmoord.De pessimistische grondtoon (voorliefde voor mineur en dalende melodiek) en de vaak felle soms ook banale uitbarstingen van Tsjaikovski's muziek zijn kenmerken van zijn Slavisch temperament. Het gewaad waarin deze sentimenten gekleed zijn, is echter westers (invloeden van Bellini, Schumann, Wagner, Berlioz en Liszt). Hoe subjectiever Tsjaikovski’s stijl wordt, des te meer verwijdert hij zich van de nationale richting van zijn Russische tijdgenoten. Ook wordt zijn muziek oorspronkelijker en geïnspireerder.

Werken: voor orkest: 7 symfonieën, o.m. de 2de Kleinrussische in c (1872), de 3de Poolse in D (1875), 4de in f (1878). 5de in e (1888) en de 6de of Pathétique in b (1893). de Manfredsymfonie (1885); orkestfantasieën: o.m. Romeo en Julia (1869) en Francesca da Rimini (1874); suites o.m. uit zijn balletten; Ouverture 1812 (1880); Capriccio italien (1880); marsen; concerten: 3 voor piano (waarvan nr 1 in Bes zeer populair is, 1875) en vioolconcert in D (1878); opera’s: Eugen Onegin (1878), Mazeppa (1883) en Piqué Dame (1890); balletten: Het zwanenmeer (1876), Doornroosje (1892), De notenkraker (1892); koormuziek; kamermuziek: o.m. strijksextet in d Souvenir de Florence (1890); klaviermuziek, dansen en liederen.

< >