(Litomysl 1824-Praag 1884), Tsjechisch componist, was vnl. werkzaam te Praag, o.a. als dirigent van de opera (1866-1874) en maakte ook naam als muziekcriticus en pianist. In 1874 openbaarden zich de eerste symptomen van doofheid; na 1882 werd hij bovendien geestesziek.
Zijn muziek is een mijlpaal in de Tsjechische muziek. Hij stapte uit het eng nationalistische van zijn landgenoten en verwerkte nieuwe stromingen (Liszt. Berlioz en Wagner) met Tsjechische volksmuziek tot een eigen idioom. Van zijn muziekdramatische werken werd de komische opera Prodaná nevësta (De verkochte bruid, 1866) een wereldsucces. Tot zijn meest bekende instrumentale werken behoren de cyclus Má vlast (Mijn vaderland, 1874-1879, waarin o.a. De Moldau), het strijkkwartet Z mého života (Uit mijn leven, 1876) en het pianotrio (1855).