(Liechtental, Wenen. 1797-Wenen 1828). Oostenrijks componist, zoon van een onderwijzer, kreeg muziekles van zijn vader, werd Sängerknabe in de Weense hofkapel en ging bij Salieri studeren.
Van 1813-1817 was hij hulponderwijzer. Intussen componeerde hij o.m. zijn Erste Symphonie in D (1813), zijn eerste Mis in F (1814). en liederen, o.a. het befaamde Erlkönig (1815), Der Wanderer (1816). Vrienden (F.von Schober, de dichter Mayrhofer, de beroemde genreschilder Moritz von Schwind) maakten het hem mogelijk uitsluitend voor de compositie te leven. Hij leidde een pover bestaan, was soms muziekleraar (o.a. bij de Esterhazy's). Schuberts genie werd door zijn tijdgenoten slecht beseft. Eerst een jaar voor zijn dood had een concert met eigen werken (1827) een buitengewoon succes.
Schubert is voor alles de schepper van het moderne *lied, de geniaalste vertegenwoordiger ervan, die een tot dusver ongekende eenheid van woord en toon wist te bereiken. Met zijn sterk lyrische aanleg slaagde hij minder met zijn opera’s en ‘Singspiele’, die dramatisch tekortschieten. Zijn instrumentale muziek daarentegen staat op een hoog niveau: de Unvollendete (niet zijn laatste, maar de 8ste symfonie) en zijn 9de symfonie zijn hoogtepunten in zijn oeuvre. Voorts leverde Schubert belangrijk werk in kamermuziek: enige strijkkwartetten, o.a. het zgn. Rosamundekwartet en Der Tod und das Mädchen (beide 1824); het Forellenkwintet (1819); het Octet (1824). Kenmerkend voor Schuberts lyriek is het romantische natuurgevoel.
De door hem als eenheid gevoelde schepping wordt niet door dramatische tegenstellingen tot uitdrukking gebracht maar door een steeds wisselende belichting (chromatiek, zeer gedurfde harmonieën, schommeling tussen Dur en Moll). In zijn laatste liederen (o.a. Der Wegweiser, Der Leiermann, Das Meer, Der Doppelgänger), brengt hij niet alleen een soms huiveringwekkend doodsgevoel tot uitdrukking, maar toont hij zich ook een voorloper van Schumann en Wolf.Werken (behalve de genoemde): ruim 600 Lieder (op teksten van o.m. Goethe, Heine, Rückert, Schiller), o.m. de cycli Die schöne Müllerin (1823) en Die Winterreise (1827); koorwerken met instrumentale begeleiding; geestelijke muziek (missen en motetten); pianomuziek (o.m. impromptus, dansen en sonates, o.m. Wanderer Fantasie, 1822); vierhandige klaviermuziek; kamermuziek (piano en viool, strijkkwartetten); orkestwerken: 9 symfonieën (o.m. de Tragische in c, de 5de in B). ouvertures.