(Lucca 1858-Brussel 1924), Italiaans componist, leerling van o.a. Ponchielli, wijdde zich al spoedig vooral aan de opera.
Zijn derde werk Marton Lescaut (1893), vond zijn weg ook naar het buitenland. Daarop volgde de vermaarde trits, die zijn internationale faam vestigde en hem een grote populariteit bezorgde: La Bohème (1896), Tosca (1900) en Madama Butterfly (1904). Een latere, La fanciulla del West (1910) is een experimenteel werk. Beter slaagde weer La rondine (1917), dat echter slechts weinig opvoeringen beleefde. II trittico (1919), een drieluik van eenakters, nl. II tabarro, Suor Angelica en het fraaie Gianni Schicchi, toont opnieuw zijn kracht.
De opera Turandot. zijn rijpste werk, kon hij niet meer voltooien; het werd door F.Alfano beëindigd (1926). Ondanks vele bezwaren effectbejag en sentimentaliteit is Puccini een waardig opvolger van Verdi en een meesterlijk melodieus, die vnl. in zijn later werk ook nieuwe harmonische en ritmische wegen insloeg (polytonaliteit en polyritmiek, impressionistisch getinte orkestklank).