Muziekencyclopedie

S. van Ameringen (1962)

Gepubliceerd op 21-04-2020

protestantse kerkmuziek

betekenis & definitie

ontwikkelde zich vooral in de lutherse kerkgemeenten. De calvinisten kenden slechts het eenstemmige koraalgezang.

Voor het door Luther ingevoerde gemeentelied in de volkstaal werd de muziek ontleend aan het Gregoriaans, aan volksmelodieën en het vóór-protestantse geestelijke Duitse lied. Nieuwe melodieën schreef o.m. Luther zelf (o.a. Ein’ feste Burg ist unser Gott). De door de gemeente gezongen kerkliederen, koralen genoemd, werden in de eerste helft 16de eeuw meerstemmig, zoals toen gebruikelijk met de melodie in de tenor, of in doorgeïmiteerde vorm, gezet: het zgn. koraalmotet. Tegemoetkomend aan de eisen der gemeente, werd tegen eind 16de eeuw de melodie in de bovenstem geplaatst.

Een belangrijke plaats in de protestantse eredienst in de baroktijd nam ook de het eerst door H.Schütz geschapen cantate in. De tegenhanger van de Duits-lutherse kerkcantate in de anglicaanse eredienst is het anthem; dat houdt zich echter streng aan het bijbelwoord. Het in de lutherse eredienst overgenomen en oorspronkelijk ook op de Gregoriaanse melodieën gezongen lijdensverhaal werd eveneens meerstemmig gezet (Schütz). Het hoogtepunt van de liturgische passiemuziek vormden de Johannes en Matthaus Passion van J.S.Bach. De toenemende invloed van de Italiaanse operastijl (da capoaria’s) en het loslaten van de bijbeltekst hadden na Bach een vervlakking en verwereldlijking ten gevolge, die uiteindelijk tot uitsluiting van passie en kerkcantate uit de protestantse eredienst leidden. Na de Eerste Wereldoorlog werd. vnl. in Duitsland, gepoogd aan de muziek in de Lutherse Kerken weer een ruimere plaats toe te kennen, welk streven een hernieuwing inleidde (H.Distler, E.Pepping, Joh.Driessler, S.Reda e.a.).

< >