(Lat., uit eigen beweging), een pauselijke brief of aanbeveling in een bepaalde materie, die geen dogmatisch karakter heeft. Voor de kerkmuziek is het Motu proprio van 1903 van paus Pius X belangrijk.
Daar worden de rol en betekenis van de rooms-katholieke kerkmuziek opnieuw geprofileerd. Het Gregoriaans wordt weer de kerkelijke zang bij uitstek, wel in een historisch verantwoorde uitgave (Vaticana); de oude polyfonie (15de en 16de eeuw) wordt in ere hersteld en aanbevolen; eigentijdse kunstenaars worden aangezet meerstemmige muziek te componeren in het kader van de liturgie, maar deze muziek moet aanleunen bij het Gregoriaans. Het Latijn blijft de universele taal van de Kerk. In de bisdommen moeten scholae cantorum worden opgericht voor het zangonderwijs en het zingen van het Gregoriaans. De rol van de organist in de liturgie wordt nader toegelicht. Het Motu proprio van 1903 is een echt wetboek voor de kerkmuziek en heeft dan ook, tot het Tweede Vaticaans Concilie (1965), een positieve en creatieve rol gespeeld bij de katholieke componisten.