(Ital.. glijdend), speelwijze,
1. bij klavierinstrumenten met de vingertop of nagel over de witte of de zwarte toetsen;
2. bij harp met de vingertop langs alle snaren;
3. bij trombones het glijden van een toon naar een andere, met behulp van de coulisse;
4. bij strijkinstrumenten het glijden met een vinger van de linkerhand over een snaar. Zie ook ‘versieringen.