Muziekencyclopedie

S. van Ameringen (1962)

Gepubliceerd op 21-04-2020

Bartók, Béla

betekenis & definitie

(Nagyszentmiklós, thans: Sïnnicolaul Mare, Roemenië, 1881-Ncw York 1945), Hongaars componist, studeerde aan de muziekacademie te Boedapest, waaraan hij van 1907-1935 hoofdleraar piano was. Maakte van 1904-1918 samen met zijn vriend Kodaly studiereizen waarbij hij vele Hongaarse, Slovaakse, Roemeense en Arabische volksliederen optekende.

Tussen 1922-1938 concertreizen door Europa en Noord-Amerika. In 1940 week hij uit naar de Verenigde Staten, waar hij na 1942 echter door ziekte gehandicapt werd. Aanvankelijk onder invloed van Brahms, Liszt en Rich.Strauss werd Bartók later gewonnen voor de muziek van Debussy en het antiromantisch expressionisme van Schönberg en Strawinsky, waarop een door Bach en Beethoven geïnspireerde neoklassieke periode (1926-1932) volgde. De sterkste invloed onderging hij echter van de Hongaarse volksmuziek. Ondanks al deze invloeden heeft Bartók een volkomen eigen stijl gevonden, die op de gehele hedendaagse muziek een blijvend stempel heeft gedrukt. Kenmerken: ritmische felheid, plastische gesloten melodiek, in wezen nog tonale harmoniek, waarbij de kleine secunde niet als dissonant, maar als integrerende muzikale factor van het geheel een overheersende rol speelt; klassiek, sterk constructief vormbesef.

Zijn laatste scheppingen (na ca 1934, 5de en 6de kwartet, vioolsonate, 2de viool-, altvioolconcert, 3de pianoconcert. Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta, Concert voor orkest) geven blijk van een synthetische beheersing van alle compositietechnieken en een grote geestelijke verdieping. Volgens velen heeft Bartók, meer dan Strawinsky, de existentiële noden van de jaren dertig en veertig aangevoeld en op geniale wijze verklankt in zijn ontroerende muziek. Behalve de reeds genoemde werken componeerde Bartók O.a. de opera De burcht van Blauwbaard (1911), het ballet De houten prins (1916), De wonderbaarlijke mandarijn (1919; pantomime), Cantata Profana (1930), vele koorwerken, orkestsuites en -stukken, kamermuziek (o.a. Sonate voor 2 piano’s en slagwerk, 1937), pianowerken (waaronder Mikrokosmos, 6 dln., 1926-1937) en liederen.

< >