zuinig - bijvoeglijk naamwoord
uitspraak: zui-nig
1. met zo weinig mogelijk geld of tijd en zoveel mogelijk resultaat
♢ ze komt goed uit met haar salaris, ze is erg zuinig
1. zuinig leven
[weinig geld gebruiken]
2. de auto rijdt zuinig
[gebruikt weinig brandstof]
3. ik ben er zuinig op
[ga er heel voorzichtig mee om]
4. ergens zuinig mee omgaan
[er weinig van gebruiken]
5. en niet zo zuinig ook!
[stevig, flink]
6. zuinig zijn met woorden
[weinig zeggen]
7. zuinig op jezelf zijn
[gezond en veilig leven]
Algemene uitdrukkingen:
1. zuinig kijken
[teleurgesteld of weinig toeschietelijk]
Bijvoeglijk naamwoord: zui-nig
... is zuiniger dan ...
het zuinigst
de/het zuinige ...
iets zuinigs
Synoniemen
economisch, spaarzaam
Gepubliceerd op 14-11-2017
zuinig
betekenis & definitie