Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

voorgaan

betekenis & definitie

voorgaan - onregelmatig werkwoord
uitspraak: voor-gaan

1. het eerder doen dan iemand anders
hij is mij voorgegaan in het op kamers gaan wonen
1. iemand laten voorgaan
[hem het eerst laten]
2. een godsdienstoefening leiden
♢ de dominee ging voor in gebed
3. de voorkeur hebben
♢ in het verkeer gaat rechts voor

Onregelmatig werkwoord: voor-gaan
ik ga voor (... ik voorga)
jij/u gaat voor (... jij voorgaat)
hij/zij gaat voor (... hij voorgaat)
wij/zij/jullie gaan voor (... wij voorgaan)
ik/jij/u/hij/zij ging voor (... ik voorging)
wij/zij/jullie gingen voor (... wij voorgingen)
hij is voorgegaan

< >