pianospelen - regelmatig werkwoord
uitspraak: pi-a-no-spe-len
1. het bespelen van de piano
♢ mijn moeder kan goed pianospelen
Regelmatig werkwoord: pi-a-no-spe-len
ik speel piano (... ik pianospeel)
jij/u speelt piano (... jij pianospeelt)
hij/zij speelt piano (... hij pianospeelt)
wij/zij/jullie spelen piano (... wij pianospelen)
ik/jij/u/hij/zij speelde piano (... ik pianospeelde)
wij/zij/jullie speelden piano (... wij pianospeelden)
hij heeft pianogespeeld
pianospelend, pianospelende
Gepubliceerd op 14-11-2017
pianospelen
betekenis & definitie