huisvesten - regelmatig werkwoord
uitspraak: huis-ves-ten
1. onderdak geven
♢ deze boer heeft in de oorlog verschillende joden gehuisvest
2. er je woning hebben
♢ zij is gehuisvest in een kraakpand
3. een vaste plaats geven of hebben
♢ ons kantoor is gehuisvest in het centrum
Regelmatig werkwoord: huis-ves-ten
ik huisvest
jij/u huisvest
hij/zij huisvest
wij/zij/jullie huisvesten
ik/jij/u/hij/zij huisvestte
wij/zij/jullie huisvestten
hij heeft gehuisvest
de/het/een gehuisveste ....
Synoniemen
huizen, vestigen, wonen
Gepubliceerd op 14-11-2017
huisvesten
betekenis & definitie