aanrichten - regelmatig werkwoord
uitspraak: aan-rich-ten
1. de oorzaak zijn van de dingen die volgen
♢ de storm richtte veel schade aan
Regelmatig werkwoord: aan-rich-ten
ik richt aan (... ik aanricht)
jij/u richt aan (... jij aanricht)
hij/zij richt aan (... hij aanricht)
wij/zij/jullie richten aan (... wij aanrichten)
ik/jij/u/hij/zij richtte aan (... ik aanrichtte)
wij/zij/jullie richtten aan (... wij aanrichtten)
hij heeft aangericht
de/het/een aangerichte ....
Synoniemen
berokkenen, ontketenen, teweegbrengen, veroorzaken, verwekken, wekken
Tegenstellingen
ketenen
Gepubliceerd op 14-11-2017
aanrichten
betekenis & definitie