aanpraten - regelmatig werkwoord
uitspraak: aan-pra-ten
1. hem iets verkopen wat hij niet nodig heeft
♢ hij heeft zich een dure auto laten aanpraten
2. iemand iets wijsmaken
♢ ze heeft zich laten aanpraten dat ze lelijk is
Regelmatig werkwoord: aan-pra-ten
ik praat aan (... ik aanpraat)
jij/u praat aan (... jij aanpraat)
hij/zij praat aan (... hij aanpraat)
wij/zij/jullie aanpraten
ik/jij/u/hij/zij praatte aan (... ik aanpraatte)
wij/zij/jullie praatten aan (... wij aanpraatten)
hij heeft aangepraat
de/het/een aangeprate ....
Synoniemen
aansmeren
Gepubliceerd op 14-11-2017
aanpraten
betekenis & definitie