Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

aanhoren

betekenis & definitie

aanhoren - regelmatig werkwoord
uitspraak: aan-ho-ren

1. er met aandacht naar luisteren
♢ Lavinia hoorde hem rustig aan
1. ten aanhore van
[in het bijzijn van]
2. naar iets vervelends luisteren
♢ hoe kunt u die muziek aanhoren!
1. dat is niet om aan te horen
[ondraaglijk slecht of vervelend]
3. opmaken uit taal of spraak
♢ dat hij uit Friesland komt, is hem wel aan te horen

Regelmatig werkwoord: aan-ho-ren
ik hoor aan (... ik aanhoor)
jij/u hoort aan (... jij aanhoort)
hij/zij hoort aan (... hij aanhoort)
wij/zij/jullie horen aan (... wij aanhoren)
ik/jij/u/hij/zij hoorde aan (... ik aanhoorde)
wij/zij/jullie hoorden aan (... wij aanhoorden)
hij heeft aangehoord

< >