Gepubliceerd op 02-01-2020

De Herv. kerk in IJsselstein

betekenis & definitie

(Kronenburgplantsoen 2), oorspronkelijk St.-Nicolaaskerk, is in 1309 door Gijsbrecht van IJsselstein gesticht als parochiekerk en werd in 1397 kapittelkerk. Het is een ruime, laat-gotische kruiskerk met pseudo-basilicaal schip, een koor met omgang en een westtoren in vroege renaissance-stijl, voorzien van een bekroning in de stijl van de Amsterdamse School.

Waarschijnlijk vanwege de verwoesting van de stad in 1466 heeft men de kerk volledig herbouwd; ze dateert in hoofdzaak uit het einde van de 15de eeuw. Waarschijnlijk kort na 1500 is de kooromgang nog veranderd. In het begin van de jaren dertig van de 16de eeuw verrees de toren. In 1911 brandden toren en kerk geheel uit. Het herstel van de kerk, onder leiding van J.F.L. Frowein, voltooide men in 1916; de toren werd pas in 1925-'28 hersteld.

Opvallend aan de kerk is de kooromgang. Deze heeft grote vensters, waarvan de koppen door puntgevels en steekkappen worden omvat. De omgang vertoont overeenkomsten met die van de Oude kerk te Amsterdam en de St.-Janskerk in Gouda. De geveltoppen hebben natuurstenen spekbanden, een ronde nis met vierpas en zandstenen afdeklijsten met hogels en een kruisbloem. Dat het de bedoeling was de zuiderzijbeuk te vergroten en een hoger dak aan te brengen, kan worden afgeleid uit een staande tand aan de toren en de wijze waarop de oostgevel van de toren is afgewerkt. Tegen de huidige zijbeuk staat een portaal met bovenruimte en tegen het koor een na 1911 veranderde sacristie.

De natuurstenen venstertraceringen in 15de-eeuwse trant zijn een product van de herbouw na de brand in 1911. Bij het herstel kreeg het interieur opnieuw houten tongewelven. De zuilen met hun achtkantige basementen en lijstkapitelen, de scheibogen en de traceringen boven de scheibogen van het koor werden als schoon metselwerk behandeld; vóór de brand waren ze gepleisterd. De zijbeuken van het schip zijn smal, zoals vermoedelijk ook de oorspronkelijke kooromgang was vóór de verbreding na 1500.

Van de inrichting van de kerk ging in 1911 al het meubilair en het 18de-eeuwse Bätz-orgel verloren. Gespaard bleven slechts de 17de-eeuwse lezenaars en vier 17de-eeuwse koperen kronen. Het neogotische koor- en doophek, de kansel en de banken werden ontworpen door Frowein. In het koor staan twee grafmonumenten, gerestaureerd in 1856, 1911 en 1982-'83. Op het grootste, geheel uitgevoerd in Naamse steen en daterend uit ongeveer 1370, liggen vier beelden. Voorgesteld zijn van links naar rechts: Gijsbrecht van Amstel, heer van IJsselstein en stichter van de kerk (†1344), zijn vrouw Bertha van Heukelom, hun zoon Arnoud (†1363), ook heer van IJsselstein en diens vrouw Maria van Henegouwen.

Boven de hoofden zijn gotische baldakijnen aangebracht. Aan de voeten van de heren ligt een leeuw als symbool van moed en bij hun echtgenotes een hond als teken van trouw. De andere tombe is die van Aleid van Culemborg (†1471), de vroeg gestorven vrouw van Frederik van Egmond, heer van IJsselstein (†1522). Het wit geverfde beeld, met twee engeltjes bij het hoofdkussen en een hondje aan de voeten, is van terracotta. De tombe, van Naamse steen, heeft nissen waarin beeldjes hebben gestaan en halfronde corinthische zuiltjes van terracotta. Het monument, dat vermoedelijk niet eerder dan ongeveer 1540 werd vervaardigd, is een goed voorbeeld van de Zuid-Nederlandse renaissance-stijl van die tijd en doet denken aan het werk van Jean Mone uit Mechelen. In het koor liggen voorts nog enige fraaie laat-gotische en renaissancistische grafzerken.

De toren is een hoogst belangrijk en uniek voorbeeld van vroege renaissancearchitectuur in ons land. Hij is een regelrechte uiting van de Italiaanse renaissance-stijl en, naar alle waarschijnlijkheid, ontworpen door de Italiaanse architect en vestingbouwkundige Alessandro Pasqualini uit Bologna, die vanaf 1530 voor de heer van IJsselstein werkte. Het waarschijnlijk in 1535 voltooide bouwwerk staat nog tot en met de eerste achtkant overeind; de oorspronkelijke bekroning ging in 1568 door brand verloren. De vierkante romp bestaat uit drie triomfboogachtige geledingen die aan drie zijden voorzien zijn van natuurstenen pilasterstellingen volgens de dorische, de ionische en de corinthische orde. De tweede en derde geleding hebben rondboognissen met schelpversiering in natuursteen. Het eerste achtkant heeft rondboognissen en -openingen in dezelfde trant.

In 1633-'35 kreeg de toren zijn huidige tweede achtkant, min of meer in de trant van de eerste en een nieuwe houten bekroning. Dit alles was een ontwerp van de Delftse steenhouwer Adriaen van Spieringshoeck. Bovendien heeft men de kroonlijst en het onderliggende metselwerk van de eerste achtkant vernieuwd. Nadat de 17de-eeuwse bekroning bij de brand van 1911 verloren was gegaan, kwam ten slotte het derde achtkant tot stand. In 1921 had de Amsterdamse architect M. de Klerk hiervoor het ontwerp geleverd, maar het werk werd pas na zijn dood uitgevoerd. De bouw van de bekroning en het herstel van de rest van de toren kwamen in 1925-'28 tot stand onder leiding van H.A.J. Baanders.

In de stijl van de Amsterdamse School zijn de hoeken van het bakstenen achtkant naar buiten rond uitgebogen. De bekroning, in de vorm van een kroon, bestaat uit in loodbekleding gevat gewapend beton; de bijbehorende vlaggenmast is later vernieuwd. Op de hoeken van de omloop, aan de voet van de eerste achtkant, bracht men pinakels met de symbolen van de vier evangelisten aan, vervaardigd door de beeldhouwer H. Krop. Deze maakte ook nieuwe kapitelen voor de derde geleding van de torenromp. Het metselwerk onder en de natuurstenen schelpen in de nissen van deze geleding verving men door siermetselwerk. Voorts kreeg de toren een nieuwe ingang naar de kerk, volgens een ontwerp van Baanders.

< >