Bunschoten, vanouds een agrarische nederzetting en Spakenburg, een vissersdorp, liggen beide in de Eemvallei en zijn in de loop der tijd aan elkaar gegroeid. Aan het eind van de 12de eeuw werd het gebied in cultuur gebracht op initiatief van de bisschop van Utrecht.
De Veenestraat, overgaand in de Dorpsstraat, kan als ontginningsbasis gediend hebben voor de cope-ontginningen. Omstreeks 1200 ontstond de nederzetting Bunschoten. Om de verbinding met de Zuiderzee veilig te stellen, verkreeg deze tussen 1336 en 1355 stadsrechten, evenals andere dorpen aan de monding van de Eem. Omstreeks 1398 kwam een ovaalvormige omwalling met gracht gereed. Nadat bij de Hoekse en Kabeljauwse twisten de zijde van de Hollandse ruwaard Philips de Goede was gekozen, volgde in 1428 de verwoesting van de stad als represaille voor de getoonde ontrouw. De vestingwerken zijn nooit meer hersteld, maar met name aan de westzijde nog wel gedeeltelijk zichtbaar.
Binnen het ovaal vormde de Dorpsstraat de hoofdas. De eigen haven van Bunschoten, de Kolk, werd in 1932 gedempt. Alleen een smalle gracht naar Spakenburg bleef behouden. Het dijkdorp Spakenburg ontstond bij de omstreeks 1469 met een spui afgesloten Spakenburger gracht. In 1749 werd deze spui vervangen door een stenen sluis. Aan het eind van de 17de eeuw was de sluismond al als zeehaven in gebruik.
De sterke groei van de vissersvloot leidde in 1886 tot de aanleg van een nieuwe haven. Na de afsluiting van de Zuiderzee ging het met de vissersvloot bergafwaarts.