Monumenten in Noord Holland

R. Stenvert en C. Kolman (2006)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Stadhuis in Amsterdam

betekenis & definitie

Het voorm. stadhuis, nu Koninklijk Paleis op de Dam (NZ Voorburgwal 147) werd in 1648-'65 in classicistische stijl gebouwd naar ontwerp van Jacob van Campen, ter vervanging van het middeleeuwse stadhuis (afgebrand 1652). Dit imposante blokvormige gebouw met twee symmetrisch gesitueerde binnenplaatsen werd in de tijd zelf wel het achtste wereldwonder genoemd.

De met zandsteen beklede gevels hebben voor en achter ondiepe hoekrisalieten en een middenrisaliet met rijk versierd fronton. Boven de sokkelvormige begane grond worden de gevels geleed door twee gestapelde kolossale pilasterordes volgens het ordeboek van Scamozzi: romana (composiet) en corinthisch.Het rijke beeldhouwwerk van exterieur en interieur werd in 1648-'69 vervaardigd door Artus Quellinus in samenwerking met onder meer Rombout Verhulst, Batholomeus Eggers en zijn neef Artus II Quellinus. Het centrale thema is de leidende positie van de stad Amsterdam in de Gouden Eeuw. Het fronton aan de Damzijde toont de huldiging van de Amsterdamse stedenmaagd door zeegoden en aan de zijde van de Nieuwezijds Voorburgwal door de vier toen bekende werelddelen. François en Pieter Hemony goten de beelden die de twee frontons bekronen; Vrede geflankeerd door Voorzichtigheid en Rechtvaardigheid aan de Damzijde en Atlas met Gematigdheid en Waakzaamheid aan de Nieuwezijds Voorburgwal. De achtzijdige koepeltoren aan de Damzijde bevat een carillon van 37 klokken, waarvan negen gegoten door de gebroeders Hemony (1664), met een speelwerk van J. Spraekel (1665).

In 1655 nam men het nog niet voltooide stadhuis in gebruik. Onder leiding van stadsarchitect Daniël Stalpaert kwam het werk in 1665 in hoofdzaak gereed. Pas in 1683 kreeg het dak een leidekking. De afwerking van het interieur duurde nog tot begin 18de eeuw en sommige onderdelen zijn nooit voltooid. In 1697-1700 kregen de Galerijen en de Burgerzaal een bekleding van wit marmer naar ontwerp van Steven Vennecool en in 1701-'05 werd de oorspronkelijke kap boven de Burgerzaal vernieuwd naar plannen van Adriaan de Jonge en Hans van Petersom. Verdere wijzigingen vonden plaats in 1806-'08, toen het stadhuis door koning Lodewijk Napoleon als paleis werd ingericht.

Er zijn restauraties uitgevoerd in 1936 (J. de Bie Leuvelink Tjeenk), toen het paleis eigendom werd van de Staat, en in 1968 (C. Wegener Sleeswijk). Op het smeedijzeren empire-balkon aan de voorzijde na, zijn toen de veranderingen uit 1806 vrijwel geheel verwijderd. Interieur. Direct achter de met bronzen hekken (Gillis Wybrands) afgesloten voorgalerij aan de Damzijde bevindt zich de Vierschaar (A), waar recht werd gesproken. Tegen de achterwand staat een marmeren bank voor schout en schepenen, voorzien van drie grote reliëfs met historische justitiescènes en daartussen twee paren kariatiden die (als straf) een zware kroonlijst torsen.

Verder zijn er de zetel van de stadssecretaris, die het vonnis moest voorlezen, beelden van Rechtvaardigheid en Voorzichtigheid, alsmede nog enkele justitievoorstellingen. Op de verdieping vormt de monumentale Burgerzaal (B) indertijd de ontmoetingsplek voor burgers en bestuur de as van het gebouw. Deze zaal wordt gedekt door een beschilderd houten tongewelf (1705, Jan Hoogzaad en G. Rademaker). De in wit marmer uitgevoerde wanden hebben twee gestapelde kolossale pilasterstellingen. Beeldengroepen verbeelden de Amsterdamse stedenmaagd tussen Kracht en Wijsheid aan de ene korte zijde en Rechtvaardigheid geflankeerd door Dood en Straf aan de andere zijde. Aan de westzijde torst Atlas de kosmos.

Verder zijn in reliëf de vier elementen voorgesteld en heeft men in de marmeren vloer het hemelhalfrond en plattegronden van de twee helften van de wereldbol ingelegd. In open verbinding met de Burgerzaal staan de Galerijen (M), die rond de beide binnenplaatsen lopen en waarop de verschillende kantoren uitkomen. Aan de uiteinden van deze in wit marmer uitgevoerde galerijen zijn de goden van de hemellichamen voorgesteld. De reliëfs boven de deuren naar de kantoren hebben betrekking op de functie, zoals de Redding van Arion bij de Assurantiekamer (C), de Val van Icarus bij de Desolate Boedelkamer (D) en Zwijgzaamheid en Trouw bij de Secretarie (E). De Thesaurie (F) heeft een marmeren schouw met gebeeldhouwd fries en een door Nicolaes van Helt Stockade geschilderd schoorsteenstuk. Cornelis Holsteyn beschilderde de zoldering.

De door een cassette-tongewelf gedekte Burgemeestersraadzaal (G) bevat twee marmeren schoorstenen, respectievelijk met schoorsteenstukken van Govert Flinck (Curius Dentatus wijst geschenken van de Samnieten af) en Ferdinand Bol (Fabricius blijft standvastig in Pyrrhus' kamp). In de Burgemeesterskamer (H) is de schoorsteen voorzien van een gebeeldhouwd fries en een schoorsteenstuk van Jan Lievens (beide met scènes betreffende de Romeinse veldheer Q. Fabius Maximus). Vanuit deze kamer kon men toezien op de uitspraak van vonnissen in de Vierschaar. De Justitiekamer (I) is voorzien van drie allegorische plafondstukken door Nicolaes van Helt Stockade. De Vroedschapszaal (J) wordt gedekt door een cassette-tongewelf met een schildering door Erasmus Quellinus.

De twee schoorstenen hebben marmeren friezen en schoorsteenstukken door Govert Flink (Salomo bidt om wijsheid) en Jan Gerritsz van Bronckhorst (Jethro raadt Mozes aan goede mannen tot hoofden van het volk te kiezen). Van Jacob de Wit zijn een groot schilderij (1736-'38; Mozes die de leiders van het volk kiest) en enkele grisailles. In de Weeskamer (K) zijn de beschilderde vakken van de zoldering en het schoorsteenstuk van de marmeren schouw vervaardigd door Cornelis Holsteyn. De Schepenzaal (L), met insteekkamer voor de schout, bevat een marmeren schouw met gebeeldhouwd fries (Aanbidding van het Gouden Kalf) en een door Ferdinand Bol geschilderd schoorsteenstuk (Mozes daalt met de Tafelen der Wet af van de berg Sinaï).

< >