Het voorm. kruisherenklooster (Kruisherengang 21) werd midden 15de eeuw gesticht. Na de opheffing van het klooster in 1796 heeft het gediend als munitiemagazijn en vervolgens als kazerne en garnizoensbakkerij.
De kloostervleugels zijn onder leiding van J. van Lokhorst deels gerestaureerd in 1897 en verder in 1906-'10 ten behoeve van de vestiging van het Rijkslandbouwproefstation (tot 1981). De restauratie van de kerk, onder leiding van D.E.C.
Knuttel, werd in 1914 voltooid.De kloosterkerk heeft een tweebeukig schip met een vijfzijdig gesloten koor en is uitgevoerd in mergel op een plint van hardsteen. Het koor werd tussen 1440 en 1459 gebouwd onder leiding van Johannes van Haeren. De gelijk met het koor opgetrokken toren werd in 1480 door bliksem vernield. Het schip is pas in het eerste kwart van de 16de eeuw voltooid. De gevelbeëindigingen zijn nieuw aangebracht bij de restauratie. De luchtbogen van de hoofdbeuk bevinden zich onder het lessenaarsdak van de noordbeuk.
De zuilen van deze beuk zijn mogelijk met hergebruikt 14de-eeuws materiaal opgetrokken. Aan de zuidzijde van het schip heeft men tussen de steunberen kleine kapellen ingebouwd. Het interieur wordt gedekt door netgewelven (middenschip) vermoedelijk aangebracht na oorlogsschade in 1579 - en kruisgewelven (noordbeuk, koor). Het koorgewelf heeft originele sluitstenen met figuraal beeldhouwwerk, de gebeeldhouwde kraagstenen met engelenfiguren in de noordbeuk zijn merendeels vernieuwd. De door meester Gerardus in 1461 aangebrachte gewelfschildering in het koor is in de 16de eeuw hersteld en aangevuld. In een van de zuidkapellen bevindt zich een thans vage muurschildering met voorstellingen uit het leven van St.
Gertrudis (begin 16de eeuw). Tot de inventaris behoren twee Lodewijk XIV-stucaltaren in de zuidkapellen.
Het klooster is tussen circa 1480 en 1520 gebouwd en vrijwel geheel in mergel opgetrokken. De drie kloostervleugels omsluiten samen met de kerk een rechthoekige pandhof met kloostergang. De west- en de zuidvleugel worden beide beëindigd door een grote trapgevel. De tweelaags kloostergang en de vensters van de buitengevels hebben spitsboogvensters met traceringen en tweelichtvensters met kepervormige bovendorpels. De kruisgang, met uitgebouwd lavabo, wordt gedekt door een zoldering met samengestelde balklaag en troggewelfjes. De in 1906 ingestorte zuidoosthoek van het klooster is bij de ingrijpende restauratie hersteld.
Het mergelwerk van de westgevel heeft men in 1928 deels vervangen door zandsteen. Het nabijgelegen 17de-eeuwse hoekpand Kruisherengang 23 dat aan de straatzijde is ingekort was mogelijk het poortgebouw van het kloosterterrein.