Het stadhuis (Markt 78) is een groot vrijstaand, vierkant bouwwerk met hoog souterrain en hardstenen gevels, gebouwd in 1659-'64 voor de huisvesting van het Luikse en Brabantse Hooggerecht en het Laaggerecht. In de tweelaags onderbouw werden de vet-, mouten korenwaag, de wijnkelder, de gevangenis, de stadstimmerwerf en enkele wachtlokalen ondergebracht.
Het oorspronkelijke classicistische ontwerp van Pieter Post is bij de uitvoering onder leiding van stadsbouwmeester Cornelis Pesser deels gewijzigd. De achter- en zijgevels hebben pilasters bij de middenpartijen, de voorgevel heeft pilasterstellingen met dorische pilasters bij de beletage en ionische pilasters bij de verdieping.
De entree bestaat uit een monumentale trappartij met groot portiek en bordes. De verhoogde middengevel wordt bekroond door een fronton met stadsengel en stadswapen en geflankeerd door beelden van Mars en Minerva.
De midden op het dak geplaatste klokkentoren werd in 1684 voltooid onder leiding van Adam Wijnandts. Hierin hangt een carillon met 17 klokken van Francois Hemony (1663-'64), waaraan bij de restauratie in 1962 nog 11 klokken van Van den Gheijn (1767-'69) en 15 nieuwe klokken zijn toegevoegd.
In 1839 zijn de vensterkruizen vervangen door empireramen. Bij een verbouwing in 1861 heeft men de forse hoekschoorstenen verwijderd en het binnendakschild van het omlopend schilddak opgetrokken tot de torenvoet, waardoor de ronde vensters in de onderliggende koepel geen licht meer ontvangen.Het werk aan het interieur duurde nog voort tot in de jaren dertig van de 18de eeuw, toen het onder leiding van burgemeester Godaert van Slijpe werd voltooid. De vertrekken en zalen liggen gerangschikt om de hoge centrale hal, het ‘Plein’. Het voorste deel heeft een groot stucgewelf en aan drie zijden een galerij op ionische zuilen. De bronzen balusters van de galerij zijn voorzien van de namen en wapens van de raadsleden in 1666. Het achterste deel van het Plein wordt gevormd door de met natuursteen beklede onderbouw van de toren en wordt gedekt door een achtzijdig gestukadoord koepelgewelf. De gewelven zijn door Theodorus van der Schuer voorzien van allegorische schilderingen (1667-'71).
Het stadhuis heeft een symmetrische indeling. Het Luiks bestuur zetelde aan de noordzijde en het Brabants bestuur aan de zuidzijde. Beide delen kenden een verdeling in vertrekken voor de Diviese Raad (Schepenbank) aan de westzijde en de Indiviese Raad (hele bestuur) aan de oostzijde. Voor de rijke interieurafwerking werden kunstenaars van naam aangetrokken. Zo zijn er verschillende gestukadoorde dessus-de-portes en stucplafonds in Lodewijk XIV-vormen van de hand van Tomaso Vasalli (1736-'37). De schoorsteenstukken zijn geschilderd door Theodorus van der Schuer (1704-'05) en Edmond Plumier (1714, 1720); ze hebben veelal betrekking op de tweeherigheid van de stad.
In de Collegekamer (vroeger raadzaal) hangen Vlaamse wandtapijten met landschappelijke voorstellingen (1735), vervaardigd naar oudere cartons door François Guillaume van Verren uit Oudenaarde. De wandtapijten in de Trouwzaal (vroeger Prinsenkamer) tonen de geschiedenis van Mozes (1737) en zijn naar oudere cartons geweven door Franciscus van der Borght uit Brussel. De Burgemeesterskamer heeft een behangsel van goudleer met chinoiserieën (1737) en een door Joannes Bossier ontworpen marmeren schouw (1684). In een klein vertrek aan de zuidzijde zijn de wanden bedekt met allegorische voorstellingen en landschappelijke scènes in Lodewijk XVI-stijl (1789) van Petrus Nicolas Gagini.
Dit stucwerk is overgebracht uit een in 1922 gesloopt huis aan de Capucijnenstraat.
De plafondschildering in de Collegekamer (1965) is van Ch. Eyck. De vroeg-20ste-eeuwse gebrandschilderde ramen bij de entree en verschillende borstbeelden herinneren aan bekende Maastrichtenaren.