De Herv. Walfriduskerk (Plantsoen 11), oorspronkelijk gewijd aan Maria, St.-Paulus en St.-Walfridus, is een forse kerk met een deels driebeukig schip, delen van een transept en een westtoren van drie geledingen met een ruitvormige bekroning.
Tot de Reformatie was er aan de kerk een kapittel verbonden. Rond 1050 werd mogelijk in fasen een driebeukige tufstenen kruisbasiliek gebouwd die in de 12de eeuw gereedkwam. Het oudste deel van de huidige kerk is de bestaande tufstenen westtoren die, blijkens de dichtgemaakte rondbogige doorgangen in noord- en zuidgevel, het centrale deel vormde van een zogeheten gereduceerd westwerk van twee bouwlagen. Op de tweede bouwlaag bevond zich een kapel, die door rondboogvormige openingen met het schip in verbinding stond. De noorden zuidruimten zijn reeds na korte tijd gesloopt. Van het oude schip resteren de westelijke vieringpijlers, de noordelijke arcade met lichtbeuk en de westmuur van het noordelijk dwarspand; van het koor zijn in de oostelijke vieringspijlers muurresten bewaard gebleven. De slechte bodemgesteldheid was de oorzaak dat toren en schip al tijdens de bouw scheef zakten.
Aan het eind van de 15de eeuw (rond 1484) werd de kerk in twee fasen vergroot tot een tweebeukige hallenkerk. De oorspronkelijk smallere zuidbeuk werd vervangen door een bredere, die dezelfde hoogte kreeg als het middenschip, terwijl ook het zuidtransept in dezelfde stijl werd vernieuwd. In het eerste kwart van de 16de eeuw volgde de bouw van een nieuw vijfzijdig gesloten koor met kooromgang, waarvan in de oostgevel van de huidige kerk muurwerk resteert. Na de Reformatie sloopte men rond 1600 het koor en werden de openingen naar het dwarsschip dichtgemaakt. In het begin van de 17de eeuw werd het noordelijke dwarspand verlaagd en de noordmuur daarvan herbouwd in secundair gebruikte baksteen. Later in de 17de eeuw volgde de herbouw van de buitenmuur van de noordbeuk.
Vanwege bodemverzakkingen moesten de al in de 17de eeuw aangebrachte steunberen van de toren rond 1800 worden vernieuwd. Toen werd ook de noorderzijbeuk van de rest van de kerk afgescheiden en ingericht tot kosterswoning en consistorie. Nadat in 1849 het zuidoostelijke gewelf was ingestort, verving men in 1851 de andere gewelven door een stucplafond. Ook de rest van het interieur werd ingrijpend gerenoveerd en voorzien van een koorscheiding met een gietijzeren traceringen in neogotische vormen. Tevens werden de steunberen aan de toren gesloopt.
In 1953-'58 werd de bouwvallige en scheefgezakte toren geconsolideerd en ingrijpend gerestaureerd. Bij die gelegenheid kwam ook het huidige ruitdak tot stand, ter vervanging van het platte dak dat na het afbranden van de spits in 1911 was aangebracht. In 1995-'97 volgde de ingrijpende restauratie van de kerk, waarbij men de gietijzeren afscheiding verwijderde en verschillende muurpijlers en delen van de vieringpijlers reconstrueerde. Ook werden de aanzetten van de buitenmuur en de pijlers van het koor weer zichtbaar gemaakt. De kerk heeft geen inventaris van belang, behalve diverse grafzerken in de kerkvloer, waaronder die van Wigbolt van Isselmuiden (†1598) en Teteka Jarghes (†1602).
De pastorie (Plantsoen 19) is een eenlaags pand in eclectische stijl uit omstreeks 1880, gelegen ten noorden van de kerk in een door een brede sloot omgeven tuin.