Gepubliceerd op 02-01-2020

Schoonebeek (gemeente Emmen)

betekenis & definitie

Dorp, ontstaan op enkele zandopduikingen in het overgangsgebied tussen hoogveen en broekveen. De nederzetting wordt in 1341 voor het eerst vermeld, de St.-Nicolaaskerk in 1419 (gesloopt in 1951).

Op de zandopduikingen ontstond een randveenontginning in de vorm van een langgerekt streekdorp bestaande uit vier boerderijlinten: Westeinde (Westersebos), Kerkeinde, Middendorp en Oosteinde (Oostersebos). Op enige afstand ten zuiden van het dorpsgebied stroomt het Schoonebekerdiep.

In de daar gelegen groenlanden (weide- en hooilanden) stonden zogeheten booën (veestallen met woonruimte voor de koeherder of booheer). Het geïsoleerd gelegen Schoonebeek viel vanaf 1809 onder de gemeente Dalen, en was van 1884 tot 1998 een zelfstandige gemeente.

Door de geleidelijke ontginning van het broekveen aan de zuidzijde verschoof de dorpskern in de 19de eeuw in die richting (Europaweg). In 1905 werd de verbindingsweg tussen Coevorden en Meppen (D) verhard.

Na 1900, maar vooral vanaf 1940, kwam de vervening van het hoogveen op gang. In 1943 begon men met de winning van aardolie.

Vooral in de jaren zestig leidde dit tot een bloeiperiode en werd het dorp uitgebreid, met name aan de zuidzijde. De buurtschappen Oostersebos en Westersebos zijn beschermde dorpsgezichten.

< >