1. slokje: Hij nam bedaard ’n ‘plakkie’ van z’n borrel, ELSENSOHN 25;
2. iem. een plakkie van rood haar leggen, zijn hoofd tot bloedens toe verwonden: Naar de vechtenden toerennende, sloeg ze ... op Thijs’ hoofd ... een blinden regen van slagen neer. Ze zou hem ’n ‘plakkie’ op zijn voorhoofd leggen van rood haar, gilde ze, QUERIDO 1, 136.