((een boog) van een pees voorzien),
1. (hard) werken: ‘Wat een geld moeten die meiden verdienen,’ zei de vriend. ‘En zo gemakkelijk,’ zei het meisje. ‘Wij moeten, maar pezen voor een rotloontje’, BOTING1 105;
2. zich prostitueren: Weet u dat het . in de Amsterdamse volksbuurten mode is dat knappe jonge dochters ’s avonds de straat op gaan om voor het hele gezin de kost te verdienen? ... De meisjes die pezen, komen uitsluitend in die buurten voor, BOTING1 66;
3. uit zijn (op): Kaak uit Jèn, se peist op ’n andere keiril, SMIS1 303;
4. aanbieden, leuren: Se hep aufiral mit die (kerel) fèn hoar laupe peise, of se ’n ’m in kon wissele faur drie fèn achttien, SMIS1 303;
5. hard lopen: Pezen kon ie als een kievit en het was een spannende lust hem al hollend een klabak te zien vernaggelen, BAKKER1 64.