(< mies (I) + gazzer, varken), etter, nare man: Op een avond kreeg ik een pooier in mijn nek: ‘Weg jij hier! In dit gedeelte staan wij. Dese hoeren sijn allemaal van mij.’ ‘Fijn voor je,’ beet ik hem toe.
Ik liet me niet van de wijs brengen door die miesgasser, FOKKENS 28.