Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

Gepubliceerd op 08-10-2020

jajem (jim)

betekenis & definitie

(< Jidd. jajen < Hebr. jajin, wijn),

1. brandewijn: ‘Denk je dat ik zou wachten tot dat je weg was om een glas jim of jajim te drinken, als ik trek had zou ik het om jou niet laten, ziedaar,’ en hij zette de brandewijnflesch aan den mond, J. DE VRIES 39;
2. jenever: ‘Leen! d’r is nog een liefhebber voor jajim dat nieuwkoopie daar op den grond’, V. MAURIK10 73;
3. regen (door verwarring met majem): D’r kroop iets ... langs zijn rug. Verrek ... jajem, QUERIDO 2, 103.

< >