1. klap, slag; ’n hengst verkopen, een klap geven: Parooll.; ’n hengst schokken, een kopstoot of een klap geven: Boeventaal. In een vervloeking: God sal mijn een hengst schokke, QUERIDO 2, 324;
2. scheldwoord voor ruwe, onhandige of stomme kerel, ook uitgebreider boere(kar)hengst: Hoelang wi-je-me kwijt? Jet schrok. Seg ikke da? Nee... ik. ... Zoo’n hengst!... beet Jet woedend af, QUERIDO 2, 122;
3. iemand die behoort tot het langslopend en toeschouwend publiek op de Amsterdamse walletjes: De meeste hengsten die je gisteren zag, zie je vandaag ook. Met z’n allen lopen ze rondjes, FOKKENS 87.