(loshangend voorwerp),
1. geld; een groene flap, een briefje van 40 gulden: Voor geen groen flepje zou hij den stumper hebben willen voeren, QUERIDO 3, 181; gele flap, een briefje van 25 gulden: Hij vroeg wat die hap kostte. Ik ... zei: ‘een geeltje meneer.’ ‘Dat staat vent’, zei die deftige bink en hij gaf me een gele flap, HARING ARIE1 III; gedofte flap, papiergeld: Nu roeiden ze al dichter en dichter bij de vijftig roode ruggetjes, het gedofte flep, QUERIDO 4, 291; linke flap, vals geld: Dan beweerde zij plots dat hij met
linke flep betaalde, QUERIDO 4, 168;
2. vals getuigschrift: QUERIDO 3, 181; 3. ineengestrengelde waterplanten: (Ze) hadde me gauw uit de sloot, maar of ik d’r uit zag! ... van bove groen van al dat flap, dat je in de sloote hêt, ABRAMSZ 138.