(< be+ gaffel + -en), eigenlijk: de mond (de gaffel) zo ver mogelijk opendoen om veel te eten; vervolgens in verb. met kunnen: iets snel gedaan kunnen krijgen, een moeilijkheid kunnen overwinnen (vgl. eenzelfde betekenisovergang bij behappen), vervolgens ook zoveel als bedisselen (waaruit de hieronder genoemde betekenissen 2, 3 en 4 zijn te verklaren),
1. bedisselen.
2. bespreken, overleggen: ENDT;
3. uitkiezen, uitzoeken: Parooll.;
4. bedriegen, foppen: V. BOLHUIS.