(~ bedisselen, op eigen gelegenheid in orde brengen),
1. verdienen: Ellende en kommer thuis ... als zijn vader geen kans zag een ‘cent te bedisse’, QUERIDO 3, 156; poen bedissen, geld verdienen, verdienste maken (ironisch voor: winst maken uit gestolen goed): Harmen vooral kreeg het . hoogmoedige verlangen . te schetteren over den pasgepleegden roof en over het poen-bedissen, QUERIDO 4, 415;
2. stelen: Boeventaal.