De Ned. mijnwetgeving omvat de Mijnwet 1810, de Mijnwet 1903 en de Mijnwet continentaal plat uit 1965. De Mijnwet 1810 geldt slechts voor het vasteland en heeft ten doel het vastleggen van de rechten op bodemschatten, de exploitatie daarvan en de vergoeding van schade als gevolg van exploitatie.
De Mijnwet 1903 beoogt staatsbemoeienis bij nalatige exploitatie mogelijk te maken, anderzijds technische regels te geven voor de bedrijfsvoering. Tot de belangrijkste uitvoeringsbesluiten behoort het Mijnreglement 1964, op grond waarvan aan ontheffingen en vergunningen (verleend door de minister van Economische Zaken) voorschriften kunnen worden verbonden ter voorkoming van gevaar, schade of hinder door bovengrondse werken en inrichtingen van de mijn, waarop niet de Hinderwet van toepassing is.Het doel van de Mijnwet continentaal plat is het verkennen, opsporen en winnen van delfstoffen in het continentaal plat van de Noordzee onderworpen te laten zijn aan een vergunning- en ontheffingstelsel, dat gehanteerd wordt door de minister van Economische Zaken. Deze wet geldt niet voor het vasteland en de territoriale zee. De winning van andere bodemmaterialen dan ertsen en mineralen in het Ned. deel van de Noordzeebodem is, behoudens een vergunning van de minister van Financiën, verboden in de Wet bodemmaterialen Noordzee.
Naast de Mijnwet 1810 waren uitgebreidere regels nodig voor het opsporen van delfstoffen. Dit is tegenwoordig geregeld in de Wet opsporing delfstoffen van 1967. Het is verboden zonder vergunning van de minister van Economische Zaken te boren om delfstoffen op te sporen in het gehele gebied waar de Mijnwet 1810 of de Mijnwet continentaal plat geldt. Bij de aanvraag om vergunning moet een kaart worden overgelegd waarop het gebied waar het om gaat staat aangegeven, en waar de aanvrager de eerstkomende jaren wil gaan boren. Een houder van een concessie ingevolge de Mijnwet 1810 heeft voor boringen naar delfstoffen, die ook in de concessie zijn vastgelegd, geen vergunning nodig. Evenmin is voor andere dan exploratieboringen vergunning nodig. Haar strafsancties ontlenen de Mijnwet continentaal plat en de Wet opsporing delfstoffen aan de Wet op de economische delicten.
In België wordt het mijnrecht geregeld door de bij KB van 15.9.1919, en sindsdien herhaaldelijk gewijzigde, gecoördineerde wetten betreffende de mijnengroeven en graverijen. De mijnen kunnen slechts geëxploiteerd worden op een bij KB verleende concessie en na eensluidend advies van de Raad van State. Bij de wet van 23.12.1946 tot oprichting van de Raad van State heeft dit orgaan de Mijnraad vervangen. De mijnconcessiehouder moet aan de eigenaar van de bovengrond een mijnbelasting betalen, onverminderd andere vormen van schadeloosstelling.