drooggemalen meer of plas met kunstmatige lozing. Droogmakerijen ontstonden door omdijking en drooglegging van (natuurlijk of door vervening ontstane) plassen.
De waterstand in een droogmakerij wordt kunstmatig geregeld, d.w.z. door bemaling. Bekende droogmakerijen in Nederland liggen m.n. in het oorspronkelijke veengebied van NoordHolland. Het hier in het Holoceen gevormde zgn. Hollandveen was plaatselijk meer dan 7 m dik. Vanaf de oeverwallen, waarop de eerste bewoners zich hier ca. 800-900 jaar geleden vestigden, begon men de veengebieden te ontginnen. Het gewonnen veen werd gebruikt als brandstof.
Als gevolg van deze verveningen ontstonden meren en plassen, die merendeels tussen 1600—1850 werden drooggelegd, waardoor de droogmakerijen ontstonden. De vroegste droogmakerijen hadden slechts een door de mens verbeterde natuurlijke afwatering en uitwateringssluizen. Met de komst van de windmolens en later de gemalen (stoom en elektrische) kon er steeds dieper ontwaterd worden. Dit was ook nodig door de verlaging van het terrein door klink. Soms moeten waterstanden van 5-6 m beneden de zeespiegel gehandhaafd worden. Bekende droogmakerijen zijn de Schermer, Purmer, Beemster, Wijde Wormer en de IJsselmeerpolders.