hout dat op het platteland gebruikt werd voor het maken van afrasteringen, voor het interieur van de stal, voor bezemstelen, bonestaken e.d. en vooral als brandhout. In bosrijke gebieden was de voorziening van geriefhout niet zo’n probleem, maar in de echte weidegebieden moesten speciale bosjes voor de houtproduktie worden aangeplant.
Ook werden perceelscheidingen en kaden beplant en leverden knotwilgen geriefhout. De geriefbosjes werden omgeven door een sloot om schade door het vee te voorkomen. Juist omdat er nooit vee kwam, werden de bosjes ook gebruikt om dieren die aan een besmettelijke ziekte waren doodgegaan, te begraven. Vandaar dat de naam pestbosjes ook wel gebruikt wordt. Bij de boeren bestaat er minder behoefte aan hout. Kolen, gas en olie hebben hout als brandstof vervangen, terwijl men voor afrasteringen liever mooie rechte paaltjes koopt. In de moderne veestallen wordt geen geriefhout meer gebruikt.De ecologische (vooral ornithologische en botanische) waarden van de houtbegroeiingen worden ontleend aan de stabiliteit in het beheer, de rust die het gevolg is van de geïsoleerde ligging en de afwezigheid van milieuvervuilende activiteiten. Doordat boeren geen behoefte meer hebben aan geriefhout komt de stabiliteit van het beheer in gevaar. De bosjes worden niet meer onderhouden en veel houtbegroeiingen zijn gerooid. In de laatste jaren wordt getracht de houtbegroeiingen in stand te houden door voor het beheer een beroep te doen op natuurbeschermingsinstanties en vrijwilligers.