Woordenboek van medische eponiemen

T.Beijer en C.G.L.Apeldoorn (1998)

Gepubliceerd op 17-06-2020

mendelen

betekenis & definitie

het overerven van kenmerken door opeenvolgende generaties in overeenstemming met de drie wetten van de Oostenrijkse natuuronderzoeker Gregor Johann Mendel (1822-’84) De eerste wet is de ‘gelijkvormigheidswet’: van homozygote ouders (p) zijn de nakomelingen der eerste generatie (Ft) onderling gelijk. De ‘splitsingswet’ leert als tweede wet dat de nakomelingen (F2) van Ft onderling niet gelijk zijn: vijftig procent toont de eigenschappen van F1, vijfentwintig procent die van de vader P en vijfentwintig procent die van de moeder p. Als derde leert de ‘onafhankelijkheidswet’ dat bij overerving van twee of meer eigenschappen in de tweede generatie nieuwe combinaties verschijnen, wat wil zeggen dat de kenmerken onafhankelijk van elkaar worden overgeërfd.

Mendel, geboren in het Oostenrijkse Silezië, was sinds 1843 geestelijke. Onder de naam Gregor werd hij monnik en in 1868 abt van het augustijnerklooster te Brünn, het huidige Brno in Tsjechië. Als priester studeerde Gregor Johann drie jaar in Wenen natuurkunde en natuurwetenschappen. In 1854 keerde hij naar Brünn terug; aan het keizerlijke college doceerde hij natuurkunde en biologie. In de kleine kloostertuin hield hij zich bezig met de kruisbestuiving van erwten en bonen, in elf jaar tijd kruiste hij niet minder dan dertigduizend erwten met elkaar; hij leidde daaruit een drietal overervingswetten van enkelvoudige kenmerken af, onder andere van lengte, kleur en vorm. In tegenstelling tot de in die tijd heersende mening dat eigenschappen van een individu tot stand kwamen door een soort ‘menging’, kwam Mendel tot de conclusie dat erfelijke eigenschappen altijd gescheiden blijven bestaan en onafhankelijk van elkaar worden doorgegeven. De erfelijke eigenschappen waren volgens hem ondeelbare pakketjes en de verhouding tussen dominant en recessief speelde een grote rol. De ‘pakketjes’ die Mendel met die naam betitelde, zou men later ‘genen’ noemen.

De twee lezingen die hij in 1865 over dit onderwerp hield, trokken nauwelijks enige belangstelling. Ook op zijn brieven waarin hij zijn resultaten aan een aantal vooraanstaande biologen in Europa meedeelde, kreeg hij taal noch teken. De gedesillusioneerde Mendel verloor zijn zelfvertrouwen; zijn toch al zwakke gezondheidstoestand ging met het jaar achteruit. ‘Geliefd bij zijn medebroeders en stadgenoten, maar miskend als bioloog”, zo overleed hij in 1884 (Schellekens). Zestien jaar na zijn dood erkenden drie geleerden, onder wie de Nederlandse botanicus Hugo de Vries (1848-1935), onafhankelijk van elkaar de grote waarde van Mendels wetten.

Zijn publikaties over de erfelijkheidsleer werden in 1901 in Leipzig uitgegeven: Versuche über Pflanzenhybriden.

< >