métastasé van een in het abdomen gelegen carcinoom (meestal uitgaande van de maag) in een lymfeklier, gelegen in de linker fossa supraclavicularis. Deze gezwollen lymfeklier is genoemd naar de beroemde Duitse patholooganatoom Rudolf Ludwig Karl Virchow (1821-1902) en de Franse arts Charles Émile Troisier (1844-1919). Onder cellen van Virchow verstaat men zowel beenlichaampjes als grote schuimcellen waarin globi van leprabacillen onder vacuolenvorming zijn gedestrueerd. Een hypertrofie van de aangezichtsbeenderen met een leeuwachtige uitdrukking (bij ziekte van Paget en ziekte van Albright), de leontiasis ossea, noemt men wel de ziekte van Virchow.
Virchow, geboren uit een eenvoudige boerenfamilie in Schivclheim, in een uithoek van Pruisen, kreeg zijn medische opleiding aan het Friedrich Wilhelm Institut, de Pépinière, een militair-medische school te Berlijn. In 1843 promoveerde hij bij de bekende Duitse fysioloog Johannes Müller (18oi-’58), waarna hij als assistent een aantal jaren in het Beriijnse ziekenhuis de Charité werkzaam was. Naast de directe patiëntenzorg deed hij veel onderzoek op het gebied van de pathologische anatomie, de chemie en de microscopie. Hij was een van de oprichters van het wetenschappelijk tijdschrift Archiv fiir pathologische Anatomie und Physiologie und fiir klinische Medizin, dat na zijn dood als het bekende Virchow’s Archiv bleef voortbestaan. Door zijn actieve aandeel in de revolutie van 1848 werd de progressieve Virchow, inmiddels een jaar privaatdocent in de pathologische anatomie, uit al zijn medische functies ontslagen. In datzelfde jaar bleek ook zijn sociale en politieke bewogenheid. Zijn verslag over de noodgebieden in Opper-Silczië, waar een vlektyfusepidemie de achterlijke en armoedige bevolking teisterde, behelsde onder meer het advies dat ter voorkoming van dergelijke gebeurtenissen opvoeding, welvaart en vrijheid van de bevolking drastisch verbeterd moesten worden (Lindeboom, 1958, 2).
Het liberale Beieren zag in Virchows politieke ideeën geen bezwaar en van 1849 af was hij te Würzburg zeven jaar hoogleraar in de pathologie.
In 1856 keerde hij naar Berlijn terug. Hij bleef gedurende een halve eeuw hoogleraar in de pathologie en hij stichtte het eerste Pathologisches Institut in Duitsland.
Intensief hield hij zich bezig met de pathologie; door toepassing van de microscoop ontdekte hij de betekenis van celveranderingen bij ziekteprocessen. Hij bouwde voort op de celtheorie van Theodor Schwann (1810-’82). Zijn onderzoekingen leidden tot zijn cellulaire pathologie, die hij in 1858 publiceerde in Die Cellularpathologie in ihrer Begründung aufder physiologischen und pathologischen Gewebelehre. Aan de cel dient het ziekmakende proces te worden bestudeerd. Zowel de humorale als de solidaire pathologie werden door hem verworpen; de cel was het uitgangspunt van alle levensverschijnselen. Voor zijn cellulaire theorie bedacht hij het adagium ‘omnis cellula e cellula’: iedere cel is voortgekomen uit een andere. Met deze slagzin bestreed hij de speculatieve ‘krasenleer’ van zijn tijdgenoot, de Weense patholoog Karl Freiherr von Rokitansky (Lindeboom, 1958, 2).
Belangwekkend waren Virchows studies over leukemie en amyloïde degeneratie, die men degeneratie van Virchow noemt. Als eerste herkende hij de embolische oorsprong van thrombi in de longarteriën (1846). Acht jaar later formuleerde hij de klassiek geworden trias van oorzaken die tot een veneuze trombose leiden (trias van Virchow: veranderingen van de bloedstroom, beschadiging van de vaatwand en wijziging van de bloedsamenstelling).
Niet alleen op geneeskundig gebied, ook op politiek terrein ontplooide Virchow een grote activiteit. Hij was eerst gemeenteraadslid in Berlijn en hij werd in i86z lid van het Pruisisch parlement. Onvermoeid en fel verdedigde hij daar de democratische gedachte. Zijn betogen liepen bijna uit op een duel met de grote Bismarck (Lindeboom, 1993). Van de radicale Fortschrittspartei was hij een der oprichters. Van 1880 tot 1893 had hij zitting in dc Rijksdag, het volgend jaar werd hij Geheimrat.
Virchow toonde grote belangstelling voor de prehistorie en de antropologie. Hij vergezelde de amateur-archcoloog Heinrich Schlicmann in 1878 op diens expeditie naat Troje en later naar Egypte en de Kaukasus. In Pommeren ontdekte hij de eerste prehistorische paalwoningen. De mythe van de raszuivere blonde Germanen met hun staalblauwe ogen werd door hem ontluisterd (Lindeboom, 1983).
Een sprong van een tram in 1902 werd hem noodlottig, hij brak zijn dijbeenhals en overleed aan de complicaties: een der grootste figuren van de negentiende-eeuwse geneeskunde was niet meer.
Gepubliceerd op 17-06-2020
klier van Virchow-Troisier
betekenis & definitie