Woordenboek van medische eponiemen

T.Beijer en C.G.L.Apeldoorn (1998)

Gepubliceerd op 17-06-2020

cirrose van Laënnec

betekenis & definitie

atrofischc levercirrose sans ictère et avec ascite, meestal voorkomend bij alcoholisme (1n tegenstelling tot de cirrose van Hanot avec ictère et sans ascite).

De Franse arts René Théophile Hyacinthe Laënnec (1781-1826) praktizeerde in een tijd die we meestal aanduiden als het ‘tijdperk van de Franse kliniek’. Met ‘de Franse kliniek’ doelt men op de wijze waarop na de Revolutie de klinische behandeling, het onderzoek en het onderwijs in de geneeskunde in de grote ziekenhuizen van Parijs (Charité, Salpêtrière, Hötel-Dieu, Pitié) waren georganiseerd (Kuijjer). In de biografische schets van de stichter van deze kliniek, Jean Nicolas Corvisart (1755-1821) stipten we al aan dat de Franse kliniek niet alleen een organisatievorm was, maar ook een wijze van geneeskundig denken. Ook Corvisarts leerling Laënncc, wellicht de beroemdste vertegenwoordiger van de Franse kliniek, wijdde zich met pathos aan de pathologische anatomie en aan de bevindingen van haar correlatie met de klinische.

Laënnec, van Bretonse afkomst, werd door zijn oom, huisarts in Nantes, opgevoed. Van 1801 af studeerde hij in Parijs en hij werd in de Charité leerling van Corvisart. Na drie jaar promoveerde hij.

Aanvankelijk hield hij zich bezig met de pathologische anatomie van longziekten; in 1814 volgde zijn benoeming tot hoofd van een afdeling met honderd bedden in het Hôpital Necker. In 1822 werd hij hoogleraar aan het Collège de France en het volgend jaar klinisch hoogleraar aan de Charité als opvolger van Corvisart (Dumesnil). Laënnec was onder meer lijfarts van de bekende Franse schrijver en staatsman François René, vicomte de Chateaubriand (1768-1848). De controversen met zijn collega, de agressieve Broussais (1772-1838), hebben zijn laatste levensjaren vergald. Vrij jong overleed hij aan longtuberculose.

Laënnecs naam is onlosmakelijk verbonden met de vondst van een instrument dat nog dagelijks door iedere arts gebruikt wordt, de stethoscoop. Bij het onderzoek van zijn patiënten paste Laënnec, zoals toen gebruikelijk, de directe auscultatie (auscultation immédiate) toe, waarbij het oor direct op het te onderzoeken lichaamsdeel te luisteren werd gelegd. Getroffen door een spel van jongens in de tuin van het Louvre, die door aan de ene zijde van de daar liggende boomstammen te kloppen het signaal aan de andere zijde konden beluisteren, kwam hij tot de conclusie dat dit akoestische verschijnsel ook bij het onderzoek van patiënten bruikbaar moest zijn. Bij een patiënte die door haar vetzucht moeilijk direct te ausculteren was, gebruikte hij een opgerold schrift, plaatste dit op de hartstreek en luisterde aan de andere kant. ‘Ik was even verrast als voldaan,’ aldus Laënnec, ‘de hartslagen veel duidelijker en zuiverder te horen dan door mijn oor direct op de borst te leggen.’ (Kuijjer) Later construeerde Laënnec een houten, in tweeën uitneembaar instrument dat hij ‘stethoscoop’ noemde. In 1819 beschreef hij deze methode in zijn boek De l’auscultation médiate, ou traité du diagnostic des maladies des poumons et du coeur. Door deze indirecte auscultatie (auscultation médiate) kon hij allerlei geluiden onderscheiden: ronchi, bronchofonie, fremitus en dergelijke. Ook de term bruit du potfelé is van hem afkomstig. Met behulp van zijn stethoscoop werkte hij de differentiële diagnostiek van longziekten verder uit. In de tweede druk van zijn werk (18z6) onderscheidde hij bronchitis, pneumonie, bronchiëctasieën, longoedeem en emfyseem, dat hij duidelijk van longruberculose afgrensde. De afwijkingen die hij bij het leven van de patiënt vaststelde konden, tot grote verbazing van zijn collega’s, bij obductie geverifieerd worden. Door zijn werk is Laënnec te beschouwen als de grondlegger van de leer der longziekten, de ‘pulmonologie’ (Kuijjer).

In De l’auscultation médiate heeft Laënnec bij een 47-jarige man ‘met een linkszijdige hemorragische pleuritis met ascites en organische ziekte van de lever’ de naar hem genoemde cirrose beschreven: ‘Le foie réduit au tiers de son volume se trouvait caché dans la région qu’il occupe; incisé, il paraissait entièrement composé d’une multitude de grains de la grosseur d’un frain de chènevis ou de millet, de couleur jaune ou jaune roux.’ (Schillings, 1971) Om deze geel-roze kleur gaf Laënnec aan dit ziekteproces de naam ‘cirrose’ (Gr. kirros = bleek-geel). Merkwaardigerwijs heeft het woord ‘cirrose’ zijn oorspronkelijke betekenis verloren. Aangezien de door Laënnec beschreven afwijking gepaard gaat met nieuwvorming van bindweefsel dat in schrompeling overgaat, is men de uitdrukking ‘cirrose’ gaan gebruiken om een bindweefselschrompeling in het algemeen mee aan te duiden. De oorspronkelijke betekenis van het woord ‘cirrose’ is hierbij geheel verloren gegaan.

< >